vrijdag 10 juni 2011

Herintroductie en fokprogramma’s in Dierenpark Amersfoort intensief


Amersfoortse vale gier en kaalkopibis keerden terug naar
het wild

De Indische neushoorn wordt ernstig bedreigd. Dierenpark Amersfoort is daarom erg verheugd dat er deze zomer een geboorte op het programma staat. De drachtige neushoorn Saar is namelijk deze zomer uitgerekend. FOTO: Linda Leestemaker
AMERSFOORT - In Europa is het verplicht als dierentuin om geregistreerd te worden, papieren bij te houden en mee te doen aan fokprogramma’s. In Nederland houd de Nationale Vereniging van Dierentuinen (NVD) hierover de wacht. Dierenpark Amersfoort is in Nederland de leider bij enkele fokprogramma’s, waaronder die van de Indische neushoorn en de Siberische tijger.

De Indische neushoorn Saar is inmiddels zo rond als een ton en het jong kan deze zomer geboren worden. Hoewel zij zich daar weinig druk over lijkt te maken, al liggend in een heerlijk modderbad, is Bas Aalders enthousiast. Aalders werkt al ruim twaalf jaar als dierverzorger in Dierenpark Amersfoort en heeft met bijna alle dieren in het park gewerkt. Van alle fokprogramma’s lopen er alleen in het tijgerverblijf geen jongen rond, er was geen toestemming tot fokken gegeven. “Om overpopulatie van een soort te voorkomen fokken we alleen als we een positief fok-advies krijgen”, aldus Aalders.

Dierenpark Amersfoort is de leider in een aantal fokprogramma’s in Nederland, waaronder de Siberische tijger, de vale gier en de groenwangamazone. De dierentuin is ook het thuis voor een kudde algazellen, in het wild zijn ze uitgestorven. Amersfoort neemt ook actief deel aan de herintroduceringsprogramma’s van de kaalkopibis in Marokko, en de vale gier in de Balkan. “De meeste van onze vale gieren zijn hier gekomen doordat ze te gewond zijn geraakt om ooit nog in het wild te overleven, ze zijn bijvoorbeeld tegen een elektriciteitsmast aangevlogen waardoor een vleugel permanent verlamd werd. Maar de jongen van die gieren zijn wel in orde, en die gaan nu dus terug het wild in.” Volgens Aalders is het dus heel goed mogelijk dat een dierentuindier ooit nog naar het wild wordt overgeplaatst. Vorig jaar kregen ze foto’s opgestuurd uit Marokko, de twee ibissen die ze daar hadden uitgezet hadden inmiddels zelf een gezond nest uitgebroed. Alleen de gezondste en sterkste dieren komen in aanmerking voor zulke programma’s, anders zouden ze het waarschijnlijk al bij voorbaat niet overleven.
Het is belangrijk dat er bij fokprogramma’s een duidelijk toekomstbeeld is gesteld. “De programma’s rond de orang-oetan falen nu, maar dat wil niet zeggen dat dat programma over honderd jaar nog steeds onsuccesvol is.” Bedreigingen voor dieren in de natuurlijke leefomgeving zijn meestal het grootste probleem bij herintroducering. Een ander gevaar voor de dieren is het ‘doorfokken’ van een soort, en dit gebeurt in dierentuinen zelf. Een genetische variatie, of te wel een variatie in de dieren in een programma, is vereist voor een goed resultaat, aldus Aalders. Als dat niet gebeurt hebben dieren kans op aangeboren genetische aandoeningen en kan uiteindelijk een hele groep daar last van hebben. In Europese dierentuinen wordt er heel streng op de genetische variatie gelet. Deze variaties zijn vastgelegd in de stamboomboeken, waar alle genetische informatie van elk dier in is opgenomen. Als het fokken echter goed gebeurt kan het zelfs gezond zijn voor de dieren. Zo kan er bij de geboorte van een ongezond dier worden teruggekeken in de stamboomboeken, en kunnen de verzorgers zien of er een ziek dier in de groep zit. “Zieke dieren schrappen we eruit.  Zo maken we de volgende generatie dieren sterker en gezonder.” Aalders vindt dat fokprogramma’s nodig zijn, ze maken het verschil of een dier uitsterft of niet. Hij neemt het przewalskipaard als voorbeeld, deze soort was in 1996 nog uitgestorven in het wild. Maar door fokprogramma’s in dierentuinen is het dier nu succesvol in het wild uitgezet. “Maar voorkomen is altijd beter dan genezen. Je moet de dieren beschermen, en niet achteraf gaan fokken omdat er geen meer in het wild leven.”

Met het IUCN heeft hij mindere ervaringen. De Europese bruine beer, die ook in Dierenpark Amersfoort wordt gefokt, staat bij het IUCN geregistreerd als ‘Veilig’. “Dat komt omdat het IUCN niet naar ondersoorten kijkt. Een bruine beer uit Polen is genetisch heel anders dan die uit de Pyreneeen, maar het IUCN ziet ze als een en dezelfde.” Aalders vindt dit beleid niet correct, veel diersoorten hebben verschillende ondersoorten. “Wij hebben de soort uit de Pyreneeen, en daar gaat het de laatste jaren echt niet goed mee. Dat het IUCN zo oppervlakkig over sommige soorten doet schopt mij tegen het zere been”, aldus de dierenverzorger.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten